WATERSCHAP - DE LAATSTE MULDER
De laatste mulder van het waterschap Oterdum
        
      
        Willem Breuker             (Interview met de hr.Breuker, beschreven in het boek;
        Geb. 14-05-1913                    ,,De  verdwenen dorpen van de Oosterhoek,,) 
Het water is de grootste schrik voor een boer. Als  hij bouwland heeft, heeft hij liever helemaal geen water dan een beetje. Vooral  achteraan de Zomerdijk hadden de boeren er met overvloedige regens veel last  van! ,t Is een paar maal gebeurd dat het gemaal van Weiwerd bij moest springen  om het water bij de Zomerdijk weg te krijgen. Overal rond Oterdum was er  trouwens ieder jaar veel overtallig water. Zo gauw het buiten laag water was,  moest ik de pomp draaien. Dan hing het er van af, hoe hoog het water binnen  was. Soms kon ik eerder beginnen en langer doorgaan met het draaien en stond ik  dag en nacht in de machinekamer, maar het gebeurde ook wel, dat ik een tij  moest wachten of dagen niks te doen had. Met opdooi wilde het water door de  ijsgang niet gauw genoeg komen en het tegendeel heb ik ook wel gehad in de  zomertijd. Dan stonden de de sloten droog en was ik en was ik achter in het  veld bezig en dan kwam er een flinke onweersbui. In één keer stonden diezelfde  sloten vol water en ik moest naar het gemaal vliegen om het weer weg te pompen.  Met het water is er altijd wat aan de hand, je moet het in de gaten houden.  Vakantie heb ik nooit gehad. Als ik en keer ziek was, deden mijn zoon en Jan  Swiersema mijn werk.
        Ik was werknemer bij het polderbestuur, de boeren van  het waterschap Oterdum. Voorzitter was Th.Aeilkema, later B. de Boer Rzn. De  bestuursleden waren; J.Noordhoff, J.Perdok, H.T.Boelema te Borgsweer, J.Bouman  en secretaris/boekhouder was H.Wijntjes. Van dat geld dat ik met het draaien  van het gemaal verdiende, kon ik niet van bestaan. Als er een droog jaar was,  maakte ik 800 draaiuren, bij een nat jaar waren dat wel 1100 of 12oo draaiuren.  En voor die draaiuren werd ik betaald. Ik moest er dus allerlei werkzaamheden  bij doen in de eigen polder, maar ook wel in Weiwerd en in het Oldambt. De ene  keer moest ik sloten schoon maken, een andere keer moesten er duikers onder de  dammen verlegd of gerepareerd worden. Ook moesten gaten in de lanen van het  waterschap, zoals de Grote en de Kleine Kooilaan worden gedicht. In het begin  was het allemaal handwerk en ging het rustig aan. Dat was nog te doen. Later  kwam er een motorboot met een mes om de sloten schoon te trekken en een  petroleumtrekker met messen voor de slootkanten. Nog later kwam er een trekker  met dieselmotor. 
 
 
Willem Breuker met maaiboot.
Toen kwam je van alles tegen. Net onder de tol van  Aeilkema pakte het mes een gestolen brommer, die in het diep was gegooid. Met  die hoge wallen duurde het wel drie kwartier eer ik die brommer uit het water  had. Een andere keer bleef ik met de boot in een duiker vastzitten. Of er kwam  een plastic zak in de schroef. Uren was ik bezig in het koude water onder de  boot en toen de zak eindelijk uit was, had ik een zenuwontsteking in mijn arm.  Zo was er altijd wat te beleven. Het was een tijd van hard werken; de boeren  hadden me altijd nodig.
        Bij het gemaal hoorde een dubbele woning. Hij was wel  goed, maar had nog ouderwetse bedsteden.Van de woning kon ik binnendoor in het  gemaal komen.
        Eerst met een trap naar de kelder, vandaar ging er  een trap naar de zolder  en één naar het  kolenhok, dan door een deur en je stond bij het water. De opgemetselde muur aan  de waterkant was wel een meter dik. Daar doorheen liep de uitlaatbuis van ruim  een meter doorsnee; de houten klep aan de buitenkant van de buis viel dicht als  ik op hield met draaien. Daar buiten tegen de muur dreef wel het een en ander  aan-hout en zo-dat ging ik dan jutten. Als ik de pomp liet draaien, ging ik  kijken naar de kleur van het water. Het binnen water is altijd lichter van  kleur dan het buitenwater, dat heeft te maken met het verschil tussen zoet en  zout water. Als de pomp begon te draaien ,kon ik zien hoe het water zich  scheidde. Tot ver op de Eems zag je het kleur verschil. Toen er 1908 een  stoomgemaal kwam, werd er een grote ketel met een Storkpomp geplaatst. Er was  toen een Bronsmotor. In de bezetting was er geen stookolie meer te krijgen en  toen is het gemaal elektrisch geworden. De elektrischemotor was 300 pk.

Willem Breuker in de maschinekamer van het gemaal waterschap Oterdum
        Omdat het voorjaar de beste tijd is om te draaien,  gaf dat ook de dikste rekeningen aan het waterschap. De boeren willen het water  natuurlijk op de goedkoopste manier weghebben; dan moest je dus ,s nachts  draaien op het goedkope nachttarief. Maar tevreden zijn de boeren niet gauw. Er  kwam er eens een bij mij, die zij;,,Wil je nog even draaien want ik moet  draineren.,,Ik heb gedraaid. Wat zegt die boer;,,Ik had nooit bij je moeten  komen om dat te vragen, want nu heb ik geen water meer voor het vee.,,Een  andere boer was het ook nooit naar de zin, hij kwam steeds maar weer klagen  over te hoog water in zijn sloot. Dat verveelde me op een dag. Ik zei: ,,Nu kom  je voorlopig niet meer op de peilschaal kijken, want dan gooi ik je over de  brugleuning heen.,,Hij is nooit terug geweest. Normaal was de peil-1,20 NAP.  Maar dat bleef meestal niet lang zo. Ook met droog weer zette het water nog op.  Dat kwam zo; er zaten bronnen in de polder. De grootste bron zat midden in een  sloot bij de elektriciteitscentrale achter Weiwerd. Altijd, zomer en winter  kwam daar een golf water uit de grond ter dikte van een arm. Maar er waren veel  meer bronnen, door de hele polder heen. Een binnenpoldertje langs de dijk had  er ook last van, daar kwam dik geel water met ijzeroer omhoog. Koeien noch  mensen konden daar lopen, zo drassig was het er.
        Ik was altijd in de natuur bezig. Soms vond je bij  het maaien van een berm een nest jonge fazanten. Ik bracht ze bij huis groot  met miereneieren, die ik opgroef bij het kerkpad. Een andere keer zag je aan de  zuidkant van een slootwal het nest van een wilde eend, verborgen tussen de  brandnetels en de boterbloemen. De eieren aten we thuis op, niet alleen  natuurlijk, want er moeten een paar wilde eenden overblijven. In de boot zat ik  laag, van de wal af konden ze me niet zien. Alleen de dieselmotor was te horen.  Dan stond de voorzitter bij het gemaal op me te wachten en zei: ,,Waar heb je  wel niet gezeten?,, 
        Bij de schouw in de herfst liep het bestuur twee aan  twee bij de sloten langs. De sloten langs de lanen waren voor de helft van het  waterschap en voor de helft van de boeren. Wie zijn sloot niet had geschoond,  kreeg een boete van een gulden als waarschuwing. Als hij bij een tweede schouw  de sloot nog niet uitgehaald was, deed ik het zelf en werd de rekening gestuurd  naar de boer, die het vergeten was of het niet kon wachten. Dat was heel  onvoordelig voor die boer.
        Ik was altijd buiten. In de winter was het te koud op  het water en in de zomer was het tussen die hoge wallen te heet. Ik heb het er  wel zwaar mee gehad. Tenslotte ging het zuidelijke deel van het waterschap over  in de handen van het Oldambt en het noordelijk deel kwam in handen van het  Havenschap.
        Toen was het ook gedaan met het gemaal, waar ik 25  jaar op gewerkt had. Ik was dus de laatste machinist van het waterschap  Oterdum. Je mag me ook watermulder noemen, maar hoe dan ook; ik was daar de  baas over het water!
Toespraak bij het afscheid van de hr.Breuker

          
        Het gemaal  waarop de hr.Breuker 25 jaar jaar molenaar was.
        