WATERSCHAP - Waterschap Oterdum
Het Waterschap Oterdum
Toen op een vrijdag, 31 mei 1974 voor de laatste maal het watergemaal van Oterdum in werking werd gezet, beseften de genodigden dat met deze handeling een eind was gekomen aan de eeuwenlange geschiedenis van het waterschap Oterdum. De verantwoordelijkheid voor het droogmaken van de landerijen ter grootte van 1600 ha was "voor zover niet verkocht aan het Havenschap Delfzij"-daarmee definitief in handen gelegd van het waterschap Oldambt.
Kaart van het Waterschap Oterdum uit 1880.
,,Ik vindt het maar wat, wat die boeren hier altijd hebben durven ondernemen,” merkte een der aanwezigen bij deze gelegenheid op. Inderdaad, ondernemingslust en volharding waren de kenmerken geweest van de ingelanden van Oterdum bij hun eeuwige strijd tegen het water.
De Oterdumer Polder was een bijzondere polder met een lange voorgeschiedenis, reeds in de 15de eeuw werd er gewag gemaakt van het Oterdumer Zijlvest. Toen al was het een relatief grote polder van circa 1400 ha, waarin de waterbeheersing werd geregeld van Oterdum, Heveskes, Heveskesklooster (=commanderij Oosterwierum), Lalleweer en Borgsweer. Langs natuurlijke watergangen vloeide het water in dit gebied naar het Oterdumermaar, het boezemwater, dat bij de monding door een sluisje was verbonden met de Eems. Maar wat is nog, natuurlijk, als de mens er zich mee bemoeit en ingrijpt? De gronden in de polder waren immers voor een deel laaggelegen; naarmate zij verder van de Eems verwijderd waren lager dan de gronden langs de kust .Langs omwegen moest het water zijn weg vinden naar zee en door de trage afvloeiing bleven de achterste gronden in het nadeel.
Hoe was de toestand bij het sluisje? Aan het eind van de 19de eeuw had men er het waterpeil gesteld op –1,35- NAP. De hoogte van de vloed was in die tijd gemiddeld +1,12 NAP; bij eb stond het water van de Eems gemiddeld op -1,65 NAP. Alleen bij eb was er een niveauverschil van 30 centimeter tussen binnen- en het buitenwater en kon er door de sluis gespuid worden. Het valt te begrijpen dat bij zulk een gering verschil het wegstromen van het water traag ging en dat de geul buiten de sluis veel last had van slib, dat zich op de bodem vastzette. Bij voortduring moest er gebaggerd worden met een, ploeg, een raamwerk voorzien van ijzeren klauwen, dat het slib van de bodem der geul los trok.
Inlaatzijde van het gemaal.
Uitstroomzijde van het gemaal (zeezijde)
Gevaarlijk werd het als harde noordwesterwind de golven van de Eems hoog op stuwde. Dan was het onmogelijk bij eb te spuien. Dan bleef de sluis dicht en het binnenwater in het Oterdumermaar liep hoog op bij regenweer tot het de smalle kaden dreigde te overstromen. Bij het omhoog brengen van het water uit de achterste delen van de polder naar het Oterdumermaar waren keersluisje en watermolens in de 19de eeuw onontbeerlijk. Met behulp van een houten vijzel werd het water uit de sloten en tochten omhooggebracht. Om het wegmalen effectief te regelen, was de polder gedeeld; men sprak van Hevesker molenpolder, Lalleweerster molenpolder, Oterdumer molenpolder enz. Ook het dorp Oterdum zelf had een watermolen. Het Oterdumermaar was daarbij de gezamelijke hoofdboezem.
Een windwatermolen, waarin een houten vijzel waarmee het water werd opgepompt.
Het waterschap Oterdum bezat drie
van deze windwatermolen:
1 Heveskerderwindwatermolen.
2 Lalleweersterwindwatermolen
3 Oterdumerwindwatermolen
Situatie van de Oterdumermolen. Heveskerdermolen en Lalleweerstermolen.
De grenzen van de drie molenpolders (waterschappen) zijn met biezen in verschillende kleuren aangeduid.
Deze tekening illustreert een windwatermolen
met een vijzel, zoals in deze molenwaterschappen
ingebruik was.
Een windvijzelmolen kon het water tot drie á vier
meter opvoeren.
Ontvangen bijdrage van vijfentwintig gulden, door kerkvoogden der Hervormde Gemeente Oterdum, voor de herbouw van de windwatermolen genaamd ,,de Nijverheid” staande en gelegen te Oterdum, aan de eigenaar
E H Smit, Landgebruiker en de ingelander W.H.Bos, van beroep dagloner.
In 1870 werd het waterschap, De Oterdumer Polder, opgericht. Koninklijke goedkeuring volgde. Door de bijzondere situatie van het waterschap-directe uitwatering op zee- was het bestuur vrijgesteld van de bepaling van het grondreglement voor de waterschappen in de provincie Groningen wat betreft de goedkeuring van de begroting door Gedeputeerde Staten, de eed of belofte door het bestuur en openbaarheid van vergadering. Alle doelstellingen en taken werden door het nieuwe bestuur op een rij gezet. Alle ingelanden, die als eigenaren, beklemde meiers of altijddurende pachters of als gebruikers van 1 ha grond in de polder bekend waren, zouden moeten bijdragen in de kosten van het aanleggen en onderhouden van de kadijken, waterkeringen, duikers en pompen, de bouw van een watermolen en een molenaarswoning en het aankopen van grond. Zij mochten daarbij hun stem uitbrengen bij de besluiten die genomen gingen worden, indien zij in het bezit waren van land.1tot 5 ha gaf recht op het uitbrengen van één stem; 5–10 ha twee stemmen en zo vervolgens. Aan lieden met een grondbezit van minder dan 1 are werd vrijdom van lasten verleend. Onderzocht en vastgesteld werden achtereenvolgens de wijdte en de diepte der waterlopen, de hoogte en diepte van de pompen en duikers.